Nadine Ronde

Nadine Ronde (zij/haar, 2002) schrijft voornamelijk proza en (jeugd)theater en is redacteur bij collectief De Laarpoerlaar. In haar teksten zit veel humor, staat verwondering vaak centraal en zoekt ze de schoonheid in kleine, alledaagse dingen. De dood is een onderwerp dat regelmatig terugkomt in haar werk, maar met absurditeit en sullige personages als luchtige tegenhanger. Ze hoopt haar lezers emotioneel te raken of aan het lachen te maken, maar als het kan allebei tegelijkertijd.
Gerinkel
Als haar partner Jonas plotseling overlijdt, keert het hoofdpersonage van ‘Gerinkel’ terug naar het kleine dorp waar ze allebei als buitenbeentjes zijn opgegroeid. Nu is ze weer in haar eentje op een plek die ze eigenlijk liever had vermeden. Tussen de dorpelingen die op haar neerkijken, slagers met stompe neuzen, haar goedbedoelende moeder en de flyers voor het aankomende dorpsfeest, probeert ze erachter te komen wat ze met dit verlies, haar herinneringen en zichzelf aan moet.
In deze tragikomische novelle word je meegenomen in een rouwproces vol nostalgie, liefde, kaassoufflés, rupswezens uit een piano en een hond die Spijker heet.
Fragmenten:
Verlies ruikt naar het onderste laagje spitskool dat is aangebrand in de pan. Verlies ruikt naar bloemen die zijn uitgekozen op hun uiterlijk in plaats van op hun geur. Het ruikt naar asfalt en het smaakt naar water uit een kopje waar net koffie in gezeten heeft en het smaakt ook naar het plaklaagje op een envelop. Het prikt als Head&Shoulders-shampoo op een kapotgekrabde hoofdhuid.
Verlies voelt als telslangen, je voelt je als de telslangen op een weg, de twee zwarte kabels die daar liggen om de verkeersintensiteit bij te houden. De verkeersintensiteit is hoog. Je ligt daar, en je voelt de wereld langs je bewegen. Talloze auto’s razen over je heen, fietsen, scooters. Zo snel als ze over je eerste kabel gepasseerd zijn, hebben ze je tweede kabel ook al achter zich gelaten om in de verte te verdwijnen. Sommigen kijken even omlaag en zien je daar liggen, holle slangen, nemen je kort waar als de hobbeltjes op hun weg. Je ligt daar en je registreert met elke adem die uit je wordt geperst. Verlies ruikt naar lucht uit een holle rubberen slang en klinkt als de ‘pahh’ waarmee dat gebeurt, je zou er een kaars mee kunnen uitblazen.
-
‘En op welke naam staat dat dan?’
De slager met de stompe neus doet alsof hij niet weet wie ik ben. Hij houdt me niet voor de gek, toen hij opkeek van het rinkelende belletje aan de deur zag ik in zijn ogen een flits van herkenning die hij daarna zo snel mogelijk wegmoffelde. Ik had zo vriendelijk gegroet als een dorp waar iedereen elkaar kent vereist, en tegen hem gezegd dat ik een bestelling voor mijn moeder kwam ophalen. Sinds ik hier weer ben eet ik weer vlees. Want ja, wat doet het er eigenlijk toe?
Onze achternaam is amper mijn mond uit of hij heeft de rundervinken al in een plastic zakje (dat doen ze hier nog) gestopt, dat hij over de toonbank naar me toe schuift. Dat is dan negen euro vierentwintig.
Op mijn vijftiende was de eerste kerst na mijn vaders overlijden en ook de eerste kerst die ik met Jonas vierde. Het was een sneeuwloze witte kerst, de lucht was zo bewolkt dat die op een plas melk leek. In de avond kwam de slager met de stompe neus hoogstpersoonlijk een rollade langsbrengen. Dit was iets nieuws, mijn vader had namelijk ieder jaar stoofvlees gemaakt. Hij kookte verder nooit, alleen als hij stoofvlees maakte. Nu was hij er niet meer en was er ook geen stoofvlees. Die familietraditie was met hem uitgestorven.
De slager met de stompe neus hielp mijn moeder om de rollade op te warmen. Toen ze hem de ovenwanten gaf, hield hij ze net een paar seconden langer vast dan nodig voor hij ze uit haar handen nam. Daarna kreeg hij een biertje op mijn vaders plek aan de eettafel. Ook het biertje was nog van mijn vader. Toen Jonas, zestien, voor de grap vroeg of hij er ook eentje mocht, heb ik hem boos aangekeken. Dat begreep hij niet. Aan zijn onvermogen om mijn gedachten te lezen heb ik me altijd meer geërgerd dan eerlijk tegenover hem was. Nu hij er niet meer is ben ik bang dat hij het wél kan. Bij mijn vader vond ik dat altijd een geruststellende gedachte: dat hij als spookwezen ronddwaalde en kon voelen wat er in mijn hoofd omging, waardoor ik niet tegen een fotolijstje hoefde te zeggen dat ik hem miste, dat wist hij namelijk allang. Bij Jonas ben ik alleen maar bang dat hij kan voelen dat ik onze ruzies in mijn eentje door aan het voeren ben in mijn hoofd, en dat hij doorkrijgt dat ik echt niet weet wat ik zonder hem moet.
Vijf minuten voordat mijn opa en oma aanbelden voor het kerstdiner, was de rollade goedgekeurd en het tweede biertje van de slager met de stompe neus naar binnen gewerkt. Hij gaf me een schouderklopje waar ik niet van gediend was, ‘eet smakelijk hè, meissie,’ en voordat hij het donker in stapte kreeg hij van mijn moeder een zoen op zijn wang, ‘fijne feestdagen nog.’
‘Fijne dag nog,’ zeg ik bij het verlaten van de slagerswinkel. Het belletje aan de deur rinkelt. De slager met de stompe neus zegt niks terug. Hij heeft me wel gehoord.
Op de deur hangt een ‘steun de boer’-poster en een affiche voor het aankomende dorpsfeest. De achtenveertigste editie alweer. De kleuren geel en rood staan centraal op de affiche. In een dorp met maar één supermarkt is het natuurlijk vanzelfsprekend dat er wel twee snackbars zijn. En straks in januari is het weer zover: Snackbar Japie (rood) en De Smikkelhoek (geel) maken hun omzet van het afgelopen jaar bekend. De twee zijn al sinds de jaren zeventig in een hevige strijd met elkaar verwikkeld die het dorp in tweeën splijt als een soort van Montague-Capulet-situatie. Op het dorpsfeest draag je rood of geel om je alliantie te laten blijken. De snackbar die de meeste omzet heeft gedraaid krijgt de eer en een gouden sticker op de voordeur.
Ook nu zie ik dat Snackbar Japie, die een paar panden verderop van de slager zit, een stuntactie doet om deze laatste weken van het jaar hopelijk nog wat extra geld binnen te harken: frikandellen in verschillende lengtes horizontaal op een spies geregen, zodat het op een kerstboom lijkt. Ook vegetarisch verkrijgbaar!
‘Heeft hij nog iets tegen je gezegd? Of naar me gevraagd, of zo?’ vraagt mijn moeder nonchalant bij het avondeten.
Ik snij mijn rundervink in stukjes en meng deze door de boerenkoolstamppot op mijn bord. ‘Nee, helemaal niet. Hij deed alsof hij me niet kende.’
‘Eikel,’ mompelt mijn moeder. Door de toon waarop ze het zegt krijg ik het gevoel dat daar meer achter zit dan alleen woede om de gekrenkte trots van haar dochter. Ik kijk haar vragend aan met mijn wangen vol stamppot.
Ze wuift het weg. ‘Hebben we het er een andere keer wel over.’ Dit betekent: hier gaan we nooit over praten.
This page was last updated on June 9, 2025