Ga naar de hoofdcontent Pijl naar rechts pictogram
Ileen Rook door Carla Sanfratello Marco
Ileen Rook door Carla Sanfratello Marco

Ileen Rook (zij/haar) schrijft experimentele en licht absurdistische teksten en houdt zich bezig met de duistere kant van het leven en met de poëzie in het alledaagse. Haar werk put inspiratie uit haar eigen leven en focust zich op cadans, zinsbouw en woordkeuze. Naast maker is ze zzp’er met haar eigen bedrijf Semifictie, en enthousiast eindredacteur. Ze verzamelt spiegels, herinneringen, dolken en tierlantijntjes waar ze geen plek voor heeft. Haar afstudeerwerk Pulpa gaat over autoriteit, vluchten en een teveel aan tanden.

Pulpa


Ik kan niets helder zien. Voortdurend moet ik de regen van mijn ogen vegen met de vochtige mouw van mijn vest. Ik knijp ze samen en tuur naar de bewegende kolven. De regen tikt op de bladeren, stroomt langs de stelen, brengt ze hortend in beweging. Maar daar, net wat verder, dat komt niet door de regen. Met mijn handen spreid ik het gewas uit elkaar.  
“Stacie, doe niet zo flauw,” gil ik over het geluid van stortregen op schutbladeren. “Kom terug!”
Achter me hoor ik haar stem zangerig in mijn oor: “Vind me dan.”
Ik ben acht jaar oud en we zoeken elfjes in alle velden, behalve tussen de aardappelen. Geen enkel elfje zou zich verstoppen tussen zulke lelijke plantjes. Daarbij was de aardappelboer een enge man, die het niet zou waarderen als we zijn plantjes onder onze regenlaarsjes zouden pletten. We begonnen met het tarweveld, maar na een groot stuk gaven we het op. Toen wisten we nog niet precies hoe groot het was, maar mijn vader vertelde later dat het meer dan tien hectare telde. Veertien voetbalvelden vol lichtbruine halmpjes. Daarna zochten we de elfjes tussen de mais. We waren net te laat om in het vlasveld te zoeken. Als ik een elfje was, zou dat de enige plek zijn waar ik zou willen leven. Maar de herfst is net begonnen en ik ben acht jaar oud en de enige plek waar we ze kunnen verwachten is het maisveld. Stacie is negen en daardoor veel stoerder, dat gaat zo. Ik vind het eng dat ik niet over het graan kan kijken, dat ik niet kan zien waar Stacie zich bevindt en dat ik niet weet waar ik zelf ben. Dat maakt haar niet uit. Ze roept nog even dat ze er zeker één gezien heeft in de verte en holt dan zo snel ze kan een andere kant op. Ik roep “Stacie, kom terug!”, maar ze komt niet. Ik ren in de richting waar zij verdwenen is. Ze blijft steeds verder van me weggaan. Ik ben haar kwijt. Ik draai me om en om en om, maar ik zie haar niet. Ik ben alleen. Ze heeft me hier achtergelaten. “Stacie!” roep ik nog een keer, maar het blijft stil. Ik begin zachtjes te huilen. Met huilen schiet je niets op. Mijn tranen mengen zich met de regen. Alles is doorweekt. Ik probeer geen geluid te maken en mijn schokkende schouders stil te houden. Er ontsnapt een snik uit mijn keel. Met huilen schiet je niets op. “Kom terug,” prevel ik. “Kom nou terug.” Ineens voel ik een vinger op mijn schouder tikken. Ik ben achttien en aan het janken in een maisveld.
“Zullen we weer naar huis gaan?” vraagt ze.

Deze pagina is voor het laatst gewijzigd op 5 juli 2023

Sta jij op deze pagina? En heb je een opmerking? Mail naar de redactie.